Huis
mijn vader is de
erfhond die vloekt
de droge vlindercake
die wit versneden wordt
mijn vader is het lijk
waarop de maden vliegen
de vleugels later in de
smalle kist
wij dochters wij lopen
de hakjes kaal tak-tak
gelijk als
winterpaardjes hunkerend naar de stal
waar ramen missen
mijn vader laat achter
zijn droge oog
duizenden sterren
vallen die wij niet zien
ik bekijk het zo –
hij wordt door Goden opgevangen
maar als zijn lichaam
rolt dan heb ik geen gewicht
en als hij in de koude
grond tot beendervoer bevriest
blijf ik achter met
geen gram alleen maar worden de dagen zwanger
blijf ik achter.
Welnee
jij
zegt dat de paling je vertrouwt
dat
straks bij het zijwaarts trekken van de vellen
je
er niet meer onderuit zal kunnen
maar
dat je veel zult huilen
in
je slaap
jij
zegt dat je voortaan je huid verkoopt
zelfs
leg je op het duin servetten
jij
zegt dat je de dood kunt laten bewegen in staarten
je
mompelt dat je nooit kunt lopen over een rivier
zelfs
red je geen twee zeeën tegelijk
dat
red je niet welnee